De kinderen:
Een halfuur
Toon de kinderen de afbeeldingen van de verkeerslichten. Vraag hen wat deze lichten betekenen (rood = stop, groen = ga door). Wijs de kinderen op de gezichtjes die in de lichten staan en vraag hen wat dit zou betekenen (rood + L = stop + niet leuk, groen + J = ga door + leuk).
Denk met de kinderen na over ‘leuk samenwerken’. Laat hen opnoemen welke gedrag hoort bij de twee kleuren. Stel volgende vragen:
Noteer bij de groene en oranje lichten de antwoorden op de bladen.
Ieder kind kiest één ding om deze week te oefenen. Je kan ook samen één vaardigheid kiezen, die iedereen zal oefenen. Spreek af hoe en wanneer ze de vaardigheid oefenen:
- HOE: benoem concreet over welk gedrag het gaat.
Bv.: afspraken maken = hoe beslis je wie welk taakje doet, hoe spreek je regels af, hoe zeg je op een rustige manier dat je iets niet leuk vindt?
- WANNEER: spreek af welk(e) moment(en) de kinderen de vaardigheid oefenen en wanneer je dit bespreekt.
Bij de bespreking kan je volgende vragen stellen:
Opmerking: Deze oefening kan ook gebruikt worden voor leuk samenspelen.
Opmerking: Naast ‘afspraken maken’ horen de volgende vaardigheden ook bij leuk samenspelen & -werken: vragen stellen, ‘alsjeblief’ en ‘dankjewel’ zeggen, rustig problemen oplossen, complimenten geven, luisteren naar elkaar.
uit: Wolters, C. (2011). Oplossingsgericht aan het werk met kinderen en jongeren. Gesprekken en werkvormen. Pica.