Deze werkvorm is bruikbaar voor kinderen die op een onhandige manier hun boosheid uiten (bv.: driftig reageren, slaan, roepen of gooien met spullen). Vaak weten zij zelf niet goed wat de aanleiding hiervoor is en welke andere gevoelens voorafgingen aan hun boosheid, zoals onrust of irritatie. Boosheid is er ‘opeens’. Om kinderen bewust te maken van de gradaties in boosheid, kunnen we een woedetrapje gebruiken. Bij jongere kinderen is het goed het aantal trappen/onderverdelingen te beperken, oudere kinderen kunnen vijf of zes treden invullen.
De kinderen:
Een uur
Vraag aan de kinderen welke woorden zij kennen die te maken hebben met boosheid. Laat hen deze woorden op bord of op een groot blad papier schrijven. Geef eventueel zelf een aantal voorbeelden (woedend, ambetant, razend,…). Leg uit en bespreek verschillende vormen van boosheid.
Deel de bladen met het woedetrapje uit en vertel: ‘Hoe hoger je gaat op de trap, hoe bozer je bent’. Om het woedetrapje in te vullen ga je als volgt te werk:
- zeggen dat je iets niet leuk vindt
- zeggen/roepen dat iets oneerlijk is
- weglopen met grote stappen
- naar buiten gaan
- naar een rustige plek gaan
Het is belangrijk aan te geven dat ‘boos zijn’ mag. Elk kind zoekt daarom een bruikbare manier van reageren op het moment dat hij/zij zich boos voelt worden, een strategie om weer rustig te worden.
Tip: Laat elk kind zijn idee om weer tot rust te komen uitbeelden. Neem hier een foto van. Maak van alle foto’s samen een boekje dat je aan de kinderen geeft als ondersteuning.
Voor een voorbeeld van het woedetrapje kan u de bijlage raadplegen.
* uit: Wolters, C. (2011). Oplossingsgericht aan het werk met kinderen en jongeren. Gesprekken en werkvormen. Pica.